Victorian
Victorian era - 1837–1901
Het Victoriaans tijdperk van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland was een tijdperk tijdens het bewind van koningin Victoria van 1837 tot 1901.[1] De periode wordt gezien als een tijd van voorspoed in Groot-Brittannië.[2] Tijdens deze periode ontstond er in dat land een welopgevoede middenklasse. Dit was te danken aan het profijt van de overzeese gebieden van het Britse Rijk, als ook de industriële ontwikkelingen binnen Groot-Brittannië.
Het victoriaans tijdperk werd voorafgegaan door het georgiaans tijdperk en gevolgd door het edwardiaans tijdperk. De laatste helft van koningin Victoria's regeerperiode viel samen met het eerste deel van de belle époque in Continentaal Europa.
Het victoriaans tijdperk wordt dikwijls gezien als een lange periode van vrede en voorspoed, bekend als Pax Britannica. Hoewel Groot-Brittannië in die tijd elk jaar in een oorlog verwikkeld raakte, werd de periode gekenmerkt door economische en industriële vooruitgang. Ook waren het hoogtijdagen voor het Britse koloniale beleid, hoewel dit korte tijd werd verhinderd door de Krimoorlog. Tegen het einde van de 19e eeuw leidde het Britse beleid omtrent imperialisme tot koloniale conflicten, waaronder de Engels-Zanzibarese Oorlog en de Boerenoorlog.
De gezamenlijke populatie van Engeland en Wales verdubbelde tijdens deze periode, van 16,8 miljoen in 1851 tot 30,5 miljoen in 1901.[3] De populatie van Schotland nam ook toe, van 2,8 miljoen in 1851 tot 4,4 miljoen in 1901. De populatie van Ierland nam daarentegen drastisch af van 8,2 miljoen in 1841 tot minder dan 4,5 miljoen in 1901. Dit kwam voornamelijk door de Ierse hongersnood.
Onder Victoria was Groot-Brittannië de toonaangevende natie op de wereld en het Britse Rijk een wereldrijk. Hoe men in Groot-Brittannië over de zaken dacht, werd over nagenoeg de gehele wereld van belang geacht. In de Victoriaanse tijd was men zeer preuts. Niet voor niets staat de Victoriaanse tijd bekend als 'de eeuw van de kuisheid'. De Victoriaanse tijd was ook de periode van de industriële revolutie, het kolonialisme, imperialisme en sociale ongelijkheid, vooral tussen mannen en vrouwen. De stromingen van de romantiek, het communisme en het anarchisme ontstonden. Elementen van de victoriaanse levenshouding zijn: conservatisme, zelfvoldaanheid, strenge fatsoensnormen, nuchterheid en humorloosheid. De gegoede burger gaf de toon aan; vroomheid en ingetogenheid waren de deugden die een ieder moest beoefenen; uitingen van seksualiteit en erotiek waren in het openbare leven taboe. Typerend is ook dat het verschijnsel van de zogenaamde dubbele moraal op seksueel gebied (volstrekt verschillende normen voor man en vrouw) hoogtij vierde. Voor vrouwen was 'kuisheid' het belangrijkste ideaal. Voor mannen was het getolereerd, als ze dat maar niet al te publiekelijk verkondigden, om zich aan uitspattingen over te geven in de talloze informele bordelen die bijvoorbeeld Londen rijk was. De welvaart en zelfvoldaanheid van het burgerdom zijn weerspiegeld in de victoriaanse stijl. Over het algemeen was men overtuigd van de superioriteit van de westerse beschaving die de 'onbeschaafde' rest van de wereld moest 'redden van hun barbaarse gewoonten' en tot het christendom moest brengen (zie 'The white man's burden'). Een optimistisch vooruitgangsgeloof was de norm in Europa en Amerika.
Opkomende kritiek
Gedurende de 19de eeuw kwamen er ook stromingen op die een minder optimistisch en gezapig wereldbeeld propageerden. Het opkomende sociaal darwinisme, voortgekomen uit het evolutionisme, stelde dat de mens niet verschilde van de dieren en ook onderworpen was aan de strijd om het bestaan zoals de rest van de natuur. De filosoof Nietzsche ontwikkelde een pessimistisch en nihilistisch wereldbeeld en verkondigde: 'God is dood'. Rond 1900, het fin de siècle, zag men een verdere kentering bij stromingen als het narcistische decadentisme dat het motto huldigde: 'feest vandaag want morgen sterven wij'. Het victoriaanse wereldbeeld hield stand tot aan de slachtingen van de Eerste Wereldoorlog, die ervoor zorgde dat een cultuurpessimisme in de westerse wereld ingang vond.
In the history of the United Kingdom, the Victorian era was the period of Queen Victoria's reign, from 20 June 1837 until her death on 22 January 1901. The era followed the Georgian period and preceded the Edwardian period, and its later half overlaps with the first part of the Belle Époque era of France and continental Europe. In terms of moral sensibilities and political reforms, this period began with the passage of the Reform Act 1832. There was a strong religious drive for higher moral standards led by the nonconformist churches, such as the Methodist, and the Evangelical wing of the established Church of England. Moral standards improved very dramatically, especially for the middle class. The period was peaceful among the Great Powers, with only one mid-sized international war. Britain enjoyed strong naval superiority, leadership worldwide in manufacturing, finance, railways, shipping, and entrepreneurship. Britain embarked on global imperial expansion, particularly in Asia and Africa, which made the British Empire the largest empire in history. National self-confidence peaked.[1]
Ideologically, the Victorian era witnessed resistance to the rationalism that defined the Georgian period and an increasing turn towards romanticism and even mysticism with regard to religion, social values, and arts.[2]
Domestically, the political agenda was increasingly liberal, with a number of shifts in the direction of gradual political reform, industrial reform, and the widening of the franchise. There were unprecedented demographic changes: the population of England and Wales almost doubled from 16.8 million in 1851 to 30.5 million in 1901,[3] and Scotland's population also rose rapidly, from 2.8 million in 1851 to 4.4 million in 1901. However, Ireland's population decreased sharply, from 8.2 million in 1841 to less than 4.5 million in 1901, mostly due to emigration and the Great Famine.[4] Between 1837 and 1901 about 15 million emigrated from Great Britain, mostly to the United States, Canada, South Africa, New Zealand, and Australia.[5]
The two main political parties during the era remained the Whigs/Liberals and the Conservatives; by its end, the Labour Party had formed as a distinct political entity. These parties were led by such prominent statesmen as Lord Melbourne, Sir Robert Peel, Lord Derby, Lord Palmerston, Benjamin Disraeli, William Gladstone, and Lord Salisbury. The unsolved problems relating to Irish Home Rule played a great part in politics in the later Victorian era, particularly in view of Gladstone's determination to achieve a political settlement in Ireland.
Als Viktorianisches Zeitalter (auch Viktorianische Epoche, Viktorianische Ära) wird in der britischen Geschichte meist der lange Zeitabschnitt der Regierung Königin Victorias von 1837 bis 1901 bezeichnet. Einige Historiker versuchten, einen davon abweichenden Zeitabschnitt mit bestimmten Merkmalen des „Viktorianismus“ zu definieren, die Vorschläge dabei gehen jedoch weit auseinander. Während des Viktorianischen Zeitalters florierte Großbritanniens Wirtschaft. Das lag vor allem daran, dass die industrielle Revolution nun auch im Bergbau und Maschinenwesen ihre Folgen zeigte und Großbritannien lange Zeit einen technologischen Vorsprung sicherte. Vor allem der Ausbau des Eisenbahnnetzes hatte weitreichende Auswirkungen.
Anders als die Bezeichnung „Viktorianisches Zeitalter“ nahelegt, hatte Victoria kaum politischen Einfluss (anders als Elisabeth I. im elisabethanischen Zeitalter). Die Innenpolitik des Viktorianischen Zeitalters konnte revolutionäre Umbrüche wie in anderen europäischen Staaten vermeiden. Durch Änderungen des Wahlrechts und der Verwaltungsstruktur erlangte eine breitere Masse politische Einflussnahme. In anderen Bereichen, insbesondere im Gesundheits- und Bildungswesen, kamen Reformen nur schleppend voran. Von 1845 bis 1848 litt Irland aufgrund der Kartoffelfäule und den daraus folgenden Missernten unter der Großen Hungersnot. In den 1870er Jahren begann die „Ära des Imperialismus“, in der Großbritannien im starken Wettbewerb mit anderen Kolonialmächten stand (v. a. mit Frankreich, später mit dem Deutschen Reich).